Gennep: Ruim 600 jaar biergeschiedenis

1435: In den Backhuijs op Genneperhuijs

Door Twan Dohmen

De oudste vermelding van brouwnijverheid in het Niersstadje Gennep dateert van 5 maart 1435. De Hertog van Kleef gelast in dat jaar een inventarisatie van de inboedel op het Genneperhuis, de versterkte burcht aan de monding van de Niers in de Maas. Aangetroffen worden diverse bedrijfsgebouwen op het kasteel, waaronder een brouwerij ‘In den backhuijs’. Zo wordt bij de bakkerij ingebouwde brouwerij genoteerd één brouwketel (‘brouketele’), twee ‘brouwe baden’, twee yseren schuppen, één yseren gavel tot den oven en één ijseren gepl (grepe of schep om mout ‘of den malte’ te scheppen). Behalve acht tonnen bier stond er nog een ‘denneren budelkuypp’, waarschijnlijk een dikbuikige kuip van dennenhout. Dat een brouwerij wordt aangetroffen in een bakkerij is heel normaal in die tijd. Ook een bakker werkt net als de brouwer met voedingsmiddelen. Bovendien werken zowel bakker als brouwer met gist, een verplicht onderdeel van het brouw- en bakproces. In Limburg, Brabant en de Duitse grensstreek is het daarom meer regel dan uitzondering dat brouwers en bakkers onder één dak hun bedrijf uitoefenen.

1624: Brouwers in 't Gennepse Gilde

Zes ambachtsgilden kent Gennep in de 17e eeuw: voor de bakkers, linnenwevers, kleermakers, schoenmakers, smeden én uiteraard de brouwers. Het Brouwersgilde in Gennep werd opgericht in 1624 en vormde een van de zes ambachtsgilden. Op zeker moment zouden er zeker vijf brouwhuizen zijn geweest. Brouwers en 'foeselstokers' - een soort jenever - zagen er op toe dat bier en jenever alleen door aangesloten gildeleden werd vertapt. Deken Chr. Cremers beschrijft eind 19e eeuw hoe wolbewerkers in een eeuw daarvoor de enige industrie van importantie vormden. In 1719 bereikte de wolnijverheid haar hoogtepunt met drie meesters met 27 gezellen. Later in 1757 kende Gennep ook een lakenfabriek met negen gezellen en drie leerjongens.

Accijnzen op bier en foezel de nekslag

De accijnzen in 1716 op bier en foezel geven de nekslag aan de brouwerijen en branderijen. Gennep telt dat jaar nog slechts één brouwer en één jeneverstoker. Handel en nijverheid voelen zich blijkbaar niet thuis in het stadje. Bij de beschrijving van de kadasterkaarten uit 1725 wordt melding gemaakt van de hoge belastingen. Ook de dienstplicht zou veel jonge mannen doen besluiten te verhuizen naar elders. Gennep werd door de eeuwen heen geremd in zijn ontwikkeling. Toch blijft het brouwersgilde - naast de gilden voor kleermakers, linnenwevers, schoenmakers, smeden en bakkers - bestaan. Namen als Frederik van Bockmeulen en Peter van Haeff komen in 1764 terug in de geschriften van het brouwersgilde.

Van Haeff (tegenwoordig Van Haaff) is een oud brouwersgeslacht. Al in de 15e eeuw komt de naam voor in Goch, waar ze ‘Gastwirtschafte, Ausschanke en Brauereien’ bezitten. Ook zijn ze lid van het stadsbestuur en regent bij het armenhuis. Petrus van Haeff bezit vier brouwketels. Diens zoon Willem trouwt rond 1725 in Vierlingsbeek met Wilhelmina van de Wijenberg. De tapperij van haar ouders en mogelijk een brouwerij werden van haar ouders overgenomen. Een van hun zonen – Jacobus – huwt met Anna Mathea Molmans, een dochter van Hendriks Molmans, die de herberg Het Hof van Boxmeer runt. Een dochter van dit paar huwt weer met Frederik van Bockmeulen om in Gennep een brouwerij voort te zetten. Naar ‘goed’ gebruik trouwt een brouwersdochter met een brouwerszoon en andersom. Huwelijken binnen dezelfde sociale klasse.

Het Gennepse brouwersgilde - vertegenwoordigd door de gildemeesters Frederick Bockmeulen en Peter van Haeff - dient in 1764 bij ‘den magistraat eene klache in, tegen zekeren Roelof Roelofsen, die zich veroorloofd had, bier te vertappen aan en doorvoor geld aan te nemen van twee personen uit Asperden, niet tegenstaande Roelofsen geen lid was van het brouwersgild’. De beschuldiging kan niet met bewijzen worden gestaafd, zodat de aanklacht volgens de magistraat wordt afgewezen. De kosten van het geding moeten betaald worden door de aanklagers: twee thaler en twee stuivers. De magistraat blijft zich druk maken in die 18e eeuw, zo blijkt uit een verslag verzonden aan ‘de regeering’ in 1774 en 1776: “De accijnsen waarmede in 1716 het bier en de ‘foesel’ zijn belast worden, hebben den nekslag gegeven aan de brouwerijen en branderijen”. Twee brouwers en één brander leveren nog, maar hebben ‘weinig aftrek’. De twisten rondom het Genneperhuis kosten veel geld. Reden om de accijnzen openbaar te verpachten. De inkomsten uit de verpachting doen de stedelijke belasting flink toenemen.

De accijnzen worden al in 1669 verpacht om de inning te verscherpen en de taak van de rentmeester te verlichten. Twee jaar later - 1671 - kent Gennep ook de maalaccijns. De brouwer betaalt voor ieder maalder mout 20 stuivers aan belasting. Aangepacht in totaal voor 625 goud gulden. Verder bestaat een tap accijns voor elk ton bier alvorens de kraan in het vat werd geslagen: 20 stuivers. Aangepacht voor 78 goud gulden. Op 27 februari 1673 trekt kapitein-majoor Quatrien de belastingen verder aan. Ook om de orde en veiligheid te garanderen en onenigheid tussen burgers en militairen (ruiters) te voorkomen. "Dat geen tappers met kleine maten, hetzij aan burgers, hetzij aan ruiters, brandewijn zullen mogen tappen en dat 's avonds na negen uur geen herbergier iemand - ruiter of burger - in zijn huis zal mogen ophouden, om hem enig bier of wijn te verschaffen."

Nieuwe meesterbrouwers ondanks trek naar ‘groote steden’

A.F. van Beurden beschrijft in zijn Limburgse schetsen de Stad Gennep in 1748. Op de ‘staat der bezoldigde personen van Stadswege en hunne bezoldigingen’, van burgemeester Gerhard Leurs tot Hendricus Zahn, portier van de Maaspoort. Verder telt de beschrijving een opsomming van nieuwe burgers en nieuwe meesters, die hun handwerk begonnen in de stad Gennep met opgave van jaar en bedrijf voor eigen rekening. Bij 1749 staat de naam Henr. Ebben als nieuweling bij het brouwersgilde. Een jaar later – 1750 dus - staat Johan Dreijer als debuterend brouwer. Bij 1751 staat: Conrad Swack, brouwer, gehuwd dochter brouwer. Jan Willem Reinders, brouwerszoon. Ene Er. Helmcke, brouwer, is accise-inspector. Vervolgens bij 1765 staan als brouwers uit Gennep vermeld: Godfried Driessen, Jan van den Bergh en J. Wijn Heesen. De historicus Van Beurden beschrijft dat “vele der opgenoemde meesters later Gennep hebben verlaten, daar door oorlogen in Napoleons tijd en de afschaffing der gilden de kleinere steden veel te lijden hebben gehad”. De trek naar de ‘groote steden’ was begonnen. Daar kon men namelijk het handwerk geheel vrij uitoefenen. De voorouders van de in 1765 gememoreerde Jan van den Bergh komen van boerderijhoeve De Roepaen in Ottersum. Deze in 1738 geboren Johannes stierf als bierbrouwer op 23 februari 1800 in Gennep. Vanaf 1765 is hij brouwer in Gennep. Hij trouwt met Ernesta Eerke van Meckeren uit Ottersum (1741-1804). Hun zoon Petrus wordt op 8 januari 1767 gedoopt in de plaatselijke Martinuskerk. Hij zet de bierbrouwerij en tapperij/gastwirtschaft vanaf circa 1785 in Gennep voort. Een enkele bierbrouwer blijft zijn stad immers trouw. Althans tijdelijk, want vanaf 1800 is hij ook molenaar op de korenmolen in Ottersum, Oeffelt, Kessel en tot slot in Vierlingsbeek. Petrus trouwt in 1799 op 32-jarige leeftijd met Elizabeth van Dinther uit Sambeek, renteniersdochter en eigenaresse van de koornmolen in Vierlingsbeek. Het stel verhuist op een gegeven moment naar het dorp aan de overkant van de Maas. Zijn zus Elisabeth (1769-1829) huwt met Reinier Geenen, die in Gennep vanaf 1817 ook brouwer is. Hij overlijdt nog voor de dood van zijn vrouw in 1829.

1900: De Toertel en de Kroon in Gennep

Bierbrouwerij de Tortelduif
         Het logo van de Tortelduif


Het Genneper Tortelduivenbier verwijst naar de brouwhistorie in het Niersstadje. In 1985 door de Arcense bierbrouwerij Hertog Jan/De Vriendenkring gebrouwen in opdracht van de Horecavereniging als organisator van de Genneper Bierfeesten. Gebrouwen volgens ingewijden naar een oud recept uit 1870. De mout komt van Aurora. De plaatselijke horeca organiseert deze feesten enkele jaren op de Markt voor het eeuwenoude stadhuis. Een amberkleurig bier van 6% alcoholvolume. Van de tap en in flesjes van 30 cl gebotteld. “Gennep is nog nooit zo zat geweest”, aldus oud-horecavoorzitter Theo Gartsen. Het speciaalbier van Hertog Jan was dan ook een tikkeltje zwaarder dan het pilsener dat de meeste Gennepenaren gewend waren. De eerste versie nieuw Tortelduivenbier uit 1985 had veel weg van het Oud Limburgs uit die tijd, zo zeggen kenners. In 1987 vinden opnieuw de bierfeesten plaats, maar nu is het De Raaf in Heumen die verantwoordelijk was voor het brouwproces. Opnieuw een etiketbier? Gebrouwen op basis van de Raaf no. 5 ditmaal. De bierfeesten zijn in elk geval enkele jaren een groot succes. De ene keer zijn het kamelen die het bier aanvoeren, de andere keer parachutisten of komt het Tortelduivenbier per vlot de Niers afzakken. “Maar Gennep had zijn eigen bier weer even terug”, vertelt Gartsen, destijds uitbater van het bekende café De Zandpoort. In 2013 komt het Tortelduivenbier weer even terug. Nu op fles bij slijter John van de Kamp en op tap bij de horecazaken in Gennep. Het is een in België gebrouwen versie van blond, dubbel en tripelbier. Die zomer vindt ook een expositie Al’t Bier over het regionale bier plaats in Museum Het Petershuis.

Twee brouwerijen

Gennep kent rond 1900 twee brouwerijen. De Kroon op de hoek Spoorstraat/Burgemeester Woltersstraat (later elektrozaak Mooren en nu bankinstelling CVB/Unicum makelaardij) en daarnaast De Toertel in de Houtstraat in de oude middeleeuwse kern. Beide brouwmeesters en eigenaren hebben de familienaam Mooren en waren via verschillende takken familie van elkaar. Bij Sjang Mooren van De Kroon werken Hanneske van der Lest, die het bier voor 7 cent per liter uitventt, en kuiper Herman Hebben die de vaten maakt, een eeuwenoud ambacht. Voor het biermaken is veel water nodig. De Kroon bezit een eigen bron. Een van de waterputten ligt nu nog onder de vloer van de huidige winkel/kantoorruimte. Een andere put ligt onder de serre, weer een andere is onlangs teruggevonden tijdens werkzaamheden onder het trottoir. Een bierbrouwerij kent meerdere putten, want bij de bierproductie is zoals gezegd vooral weater nodig.

Opgravingen: armengasthuis en mouterij

Drikusbier
Het Drikus-bier van de Tortelduif uit de Houtstraat. Een oude advertentie uit de Maas en Niersbode. (Foto: Archief Wiel van Dinter Gennep)

Het beste grondwater in de oude kern van Gennep bevindt zich aan de Houtstraat, de plek van Toertel of Drikusbier, dat uit de ketels van Henricus Mooren kwam. Het beste drinkwater binnen de stadsmuren. Water is immers de belangrijkste grondstof voor bier. Water moet in de middeleeuwen ook gekookt worden vanwege het gevaar van ziekten, zoals bacterie-infecties. Alternatieve dranken als koffie en thee waren tot in de 17e eeuw niet voorhanden. De Tortelduif van Mooren wordt in de frontlinie van 1944/1945 verwoest. Kort daarvoor is deze brouwerij al verkocht aan De Drie Hoefijzers in Breda. “Bijna alles was kapot geschoten, een puinhoop, toen wij terugkwamen van de evacuatie. Ook de koperen brouwketels waren vernield”, zegt Broer Mooren (1926), zoon van de laatste Gennepse brouwer – Jan Mooren – en kleinzoon van Henricus Mooren.

Het woonhuis van brouwer Henricus (Driekus) Mooren is onlangs verbouwd tot kantoor van wooncorporatie Destion. Daarvoor is dit het kantoor van de notaris. Van de eigenlijke brouwerij is aan de Houtstraat niets meer te zien. Alleen de kelders zitten nog diep weggestopt in de bodem. Bij werkzaamheden aan nieuwbouwappartementen aan de overzijde van de Houtstraat zijn de gewelven verwoest. Destion onderzoekt met gemeente Gennep of nog een ‘herbouw’ mogelijk is van de fundamenten.

Stichting Monarch en archeologisch bureau BAAC uit ’s-Hertogenbosch zijn verantwoordelijk voor de opgravingen in de Houtstraat. Het definitief archologisch onderzoek is door BAAC uitgevoerd van 19 april tot en met 18 mei 2006. Op deze locatie is de zaal van Hotel de Kroon gesloopt om plaats te maken voor appartementen. Het onderzoek heeft tot doel archeologisch waarden in de ondergrond vast te stellen. Met resultaat, want het afsluitende rapport spreekt van sporen van een vroeg-middeleeuwse nederzetting en een gracht. Aan dit stukje Houtstraat bevond zich het armengasthuis. De oudste bekend akte van dit gasthuis dateert uit 1604, maar moet al rond 1500 zijn opgericht. In 1823 bestaat het uit een vijftal ‘kamertjes’, een soort kleine woonappartementen. De bewoners ontvangen geen kost of inwoning, maar moeten leven van de wekelijkse bedeling. In 1895 zijn er een tiental ‘kameren’. Kort daarna nemen andere instellingen de zorg voor de armen over.

mooren
Een oud brouwerstafereel omstreeks 1920 uit de Houtstraat in Gennep. Linksvoor tapt brouwmeester Meuijrers een biertje. Van links naar rechts de broers Job, Roel en Jan Mooren. Zoons van eigenaar en brouwer Hendrikus Mooren van de Tortelduif.
Vergunning voor brouwers gebroeder Muskens

Een deel van dit gasthuis is vermoedelijk begin 20e eeuw door de familie Mooren overgenomen. Ze zijn de opvolgers van de gebroeders Muskens. Uit oude tekeningen en vergunningen van het Gennepse gemeentebestuur blijkt ene Muskens uit Heijen in 1878 hier in de later tot notariswoning verbouwde huis aan de oude, smalle Houtstraat met mouten en brouwen gestart te zijn.

Aan het ‘Edel Achtbaar Bestuur der gemeente Gennep’ vraagt de ondernemer op 22 oktober 1878 om een gemeentelijke vergunning voor de oprichting: “De ondergetekende Lodewijk Philippus Jacobus Muskens, bierbrouwer onder de firma van de Gebroeders Muskens, wonende te Gennep, geeft bij dezen kennis dat hij voornemens is eene mouterij op te richten in het gebouw genaamd schuur, stal en bergplaats gelegen in de Houtstraat wijk A no 44 en sectie B no 1735 naast het erf in gebruik bij Joseph Langenhoff en het erf van Elisabeth Josephine Wierts, beiden wonende te Gennep.” Burgemeester Frans Esser stemt twee dagen na de vergunningaanvrage in. Hij zet op 24 oktober 1878 zijn handtekening. Op de gebruikelijke wijze wordt de goedkeuring publiek gemaakt: ‘door aanplakking op het terrein der inrigting bestemd’. In het proces verbaal opgemaakt op 8 november staat dat er geen bezwaren waren ingediend en dat vergunning definitief is.

In 1887 wordt een bouwaanvraag ingediend om het tegenover gelegen woonhuis met aanbouw uit de 17e eeuw om te mogen bouwen tot mouterij. De kleine woonhuisjes ernaast werden verbouwd tot stallen voor de koeien en de paarden. Deze stadsboerderij van familie Mooren blijft tot het einde van de oorlog intact. De restanten van de stallen worden gesloopt. Op het achterterrein komt in 1949 een zaal voor Hotel de Kroon. Het voorterrein aan de Houtstraat blijft onbebouwd. Toen de zaal werd gesloopt vindt vervolgens de opgraving plaats.

Brouwerij en stadsboerderij tot en met 1945

Een deel van de gewelfde kelders van de mouterij/notariswoning is nog lang intact gelbeven. De opgravingen tegenover dit pand (locatie zaal De Kroon, waar appartementen zijn gebouwd) leverden enkele gebruiksvoorwerpen op, zoals delen van aardewerk schotels, schaaltjes en resten van bierflessen.

Henricus Mooren (1841-1911) zet aan de Houtstraat de mouterij/brouwerij van Muskens enkele jaren na de oprichting in 1878 voort. Hij is gehuwd met Antoinetta van den Bosch uit Linden bij Cuijk. Het echtpaar kreeg vijf zonen: Jacob uit 1884 (Job, secretaris- en gemeenteambtenaar in Gennep die in 1904 overleed), Johannes Peter Cornelis uit 1889 (Jan, die de brouwerij overnam van zijn vader en de tweede en laatste generatie van het brouwersgeslacht aan de Houtstraat was tot zijn dood in 1945, getrouwd met Elisabeth van Bergen), Rudolf uit 1886 (Roel, later gehuwd met Elisabeth Goossens en woonachtig aan de Zandstraat), Henricus uit 1887 (hij werd pastoor in onder meer het Limburgse Buggenum) en Jozef uit 1891 (roepnaam Sjaak, hij woonde met zijn vrouw Huberta Goossens aan de Nijmeegseweg).

‘Gennep is continue bewoond geweest vanaf 500’

Archeoloog Sjaak Mooren van bureau BAAC - oud Gennepenaar en achterkleinzoon van Henricus - had de leiding van het recente onderzoek. Als nazaat was hij bijzonder trots het onderzoek te verrichten. “Een voltreffer met sporen van alle eeuwen vanaf het jaar 500. Gennep is continue bewoond geweest. De nederzetting verplaatste zich door de jaren heen van de Maas richting Niers. Van de brouwerij is alleen een stal terug gevonden.” De gevonden fundamenten bestaan uit dikke vroegmiddeleeuwse muren en enkele waterputten. Brandresten wijzen erop dat deze oorspronkelijke woningen voor de stadsbrand van 1597 zijn gebouwd. Aan de straatzijde liggen enkele kleine, lage burgerwoningen. Vermoedelijk waren dit de zogeheten ‘armenhuisjes’, die zich hier tot ver in de 19e eeuw bevonden. Achter deze huisjes is de stal, de schuur dus voor de mouterij en brouwerij van Mooren, die zich feitelijk naast het notarishuis ertegenover bevindt.

Tapbier af te halen in kannen

'De Toertel' brouwt tapbier - af te halen in kannen - en in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw ook flessenbier, het zogeheten 'Driekus' bier. Een halve liter kostte 14 centen, voor een driekwart beugelfles betaalde men 20 centen. Het bier is vermoedelijk donker van kleur en troebel. Soms zoet smakend, maar ook bitter van de gebruikte hopsoorten. Een soort ‘altbier’ ofwel oud bier gemaakt middels de bovengistende, ambachtelijke brouwmethode. Altbier is ook bekend in de grensstreek, van Goch tot Düsseldorf, maar ook in een stad als Venlo (bekend van brouwerij Wolters, La Belle Alliance).

Hendrikus Mooren (bijnaam d’n Dove) en zijn gezin wonen in het huis dat in 1931 uitgebreid werd met een verdieping. Hiernaast staat het huisje van Hentje Verzet, de brouwersknecht die met een bierkar de klanten af ging. Ook woont er een brouwersknecht met de naam Meuijrers, deze is afkomstig uit de Gennepse Kerkstraat. Vanuit het woonhuis aan de Houtstraat gaat het met een trapje iets naar beneden richting brouwerij, waar de koperen ketels stonden. De ketels zijn ingemetseld met stenen, een soort stenen geraamte, zoals destijds gewoon is. Onder de ketels is ook een stookoven met kolen als brandstof. De gewelfde kelders zijn groot en bieden in de oorlogsjaren bescherming tijdens bombardementen.

Paardenkrachten voor de energie

Gennepenaar Wiel van Dinter schreef in de gemeenterubriek van de plaatselijke Maas en Niersbode: “Muzikanten van kerkelijke harmonie Unitas et Fidelitas - opgericht in 1818! - gingen regelmatig een vaatje bier in de Houtstraat halen. Na de repetitie was de derde helft. Dirigent Willem Trienekens zei dan met een schuin oog naar het biervat: ‘Herren, ein Mars zum Schluss’. Bij elk feest vloeit bier in Gennep. Zoals bij het 90-jarig bestaan van de harmonie in 1908. Het feest vindt plaats in de boomgaard van café de Kastanjeboom/Zandpoort (op de plek van nu het kantoor van de Rabobank). Voor een natje en droogje is gezorgd. De feestvierders kunnen kiezen uit het moderne Beiers bier (ofwel anders genoemd het zogeheten relatief dure ‘herenbier’) of geven de voorkeur aan eigen Genneps bier. Brouwer Frans van Calker van De Goudvisch uit Oeffelt levert het Beierse vocht voor 10 cent per glas. Het Gennepse bier komt uit de kelder van brouwerij Henricus Mooren uit de Houtstraat voor 6 cent per glas. Niet altijd wordt dit hooggistende Gennepse bier gewaardeerd, zo blijkt uit mondelinge overlevering. Gebrouwen volgens de middeleeuwse traditie is het troebel, donkerkleurig of blond en niet altijd van constante kwaliteit. Desondanks krijgen twee of drie van de jongste leden van de harmonie regelmatig de opdracht tijdens de wekelijkse repetitie een vol vat bier in de Houtstraat te halen. De pauze is immers bedoeld voor het ledigen van een potje bier.

Mies Mooren (1929) weet uit overlevering dat een paard voor de letterlijke krachten moest zorgen. In de achtertuin van de Houtstraat stapte het paard telkens rondje na rondje. Het vullen van de flessen bier gebeurde volgens haar volgens hetzelfde procedé als de grote brouwerijen nu. Echter alleen op kleine schaal. “Het maakte allemaal veel lawaai, die rammelende flessen. Na het spoelen en het vullen gingen de doppen erop. Heel vroeger handmatig, later met een machine.” Hendrikus Mooren leeft van 1841 tot Tweede Kerstdag 1911. De brouwerij wordt daarna overgenomen door zoon Jan, die op 1 juli 1945 aan een hartaanval overleed. Daarna is het gedaan met de Tortelduif. Jan was de enige van zijn generatie met kinderen. Archeoloog Mooren vertelt dat zijn vader Sjaak – zoon van Jan dus – en verder enkele ooms en tante Lia nog limonadeflesjes hebben schoongespoeld. De Toertel produceerde immers ook frisdranken. Ook hem is uit mondelinge overlevering bekend dat een paard in een kelder rondjes zou hebben gelopen om de benodigde energie te leveren.

Op ‘blauwe maandag’ aan de Niersdijk
tortelduivenbier
Etiket op een ‘nieuw’ flesje Tortelduivenbier uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. (Foto: Twan Dohmen)

Jan’s zoon Broer is de laatst levende van de vijf kinderen. Harrie was de oudste, gevolgd door Sjaak – vader van de archeoloog – en zus Lia en de jongste zoon, May. “Tortelduivenbier bestond er in twee soorten, donker en licht. Afhankelijk van de alcohol werden de accijnzen afgedragen. De brouwer brouwde, maar moest behoorlijk belasting betalen”, zo weet Broer Mooren. Hij kent nog mooie anekdotes van de tijd vlak voor de oorlog. “Het bier kostte een dubbeltje per liter. Op zo’n ‘blauwe maandag’ lagen de jongens van de fabrieken in de omtrek dan op mooie dagen aan de Niersdijk.” Of de knechten die aan de Maas werkten in Niftrik bij Wijchen. “Vier, vijf uur ’s morgens gingen ze per fiets naar hun werk. Laat in de middag kwamen ze terug en dronken een of twee driekwartliters op. En dan meteen naar bed om de volgende morgen weer vroeg met de fiets naar het werkt te gaan.” De arbeiders van meubelfabriek de Gennepermolen lustten ook wel een Tortelduivenbiertje. “Tussen de middag, maar later verbood directeur Fred Steinman dat zijn werknemers. Bier drinken was veel te gevaarlijk met al die zaagmachines en gereedschappen.” Broer Mooren: “Wij jongens moesten meehelpen op de brouwerij. Met een spoelmachine werden de flessen gereinigd. De borstels gingen af en aan.” Vader Jan was een krachtige man. “Hij was heel sterk en versleepte in z’n eentje al die grote biervaten. Hij legde die vaten dan op de bierwagen. De vaatjes van wel zestig, zeventig liter gingen dan met paard en kar naar de klanten, vooral café’s in Gennep, Ottersum en Ven-Zelderheide.” Hendricus en Jan Mooren combineerden de brouwerij met het landbouwbedrijf. De koeien stonden ’s winters in de stal tegenover de brouwerij aan de Houtstraat. De moutkelder is nog lang gebruikt voor de opslag van veevoeders, de bieten en aardappelen. In de warme zomermaanden graasden de beesten in de weien langs de Maas.

Bier drinken aan lang smalle houten tafel

Nadat de Tortelduif in 1945 stopt als brouwerij en drankenhandel is de stadsboerderij in de jaren vijftig verplaatst naar de Horsestraat, over de brug van de Niers richting Ottersum. Bets Mooren-Van Bergen – weduwe van de lbrouwer (Jan) – verkoopt het woonhuis. De stadsboerderij verdwijnt uit de Houtstraat. Broer Mooren heeft de boerderij met zijn broer op de nieuwe locatie nog jaren voortgezet. Neef Jos heeft hier nu een geitenfokkerij. Koos van Bergen uit Ottersum heeft bij oom Jan Mooren – deze was getrouwd met zijn tante Elisabeth (Betsie) van Bergen – nog geholpen bij het afvullen van bier. “Ik hielp als kleine jongen soms mee bij de machine, waar vier flessen tegelijk heel langzaam werden gevuld met bier. Daarna zetten wij de flessen vol in de houten kratten. Ook werd veel bier afgehaald in kannen. Er stond een lange, smalle houten tafel, waar arbeiders van het slachthuis een biertje kwamen drinken. Oom Jan dronk zelf ook graag een biertje mee”, aldus de Ottersummer. Brouwerij De Tortelduif had in wezen een klein proeflokaal erbij. Met neef Broer Mooren ging Koos wel eens mee om het bier ‘uit te venten’. Met de ponykar gingen de houten kratten met bier richting de afnemers, zoals café’s in het Ottersumse. “Grote beugelflessen waren het van minstens een halve liter.”

Rentenier en heer van stand: Roel Mooren

Roel Mooren (1886-1966) is officieel de laatste ‘brouwer’ van de Tortelduif. Als broer van de in 1945 overleden Jan zet hij de ‘dynastie’ van het brouwersgeslacht Mooren voort, echter zonder brouwerij die immers in het laatste oorlogsjaar is verwoest.

Roel is een heer van stand, getuige de foto’s van toen. Hij leeft zijn laatste jaren van de erfenis uit de stadsboerderij/annex bierbrouwerij van de Houtstraat. Actief is hij in het kerkbestuur. Roel woont in een oud herenhuis aan de Zandstraat 24. Het pand is later verbouwd tot een woonhuis met op de begane grond een dierenspeciaalzaak. Hij sterft verarmd met slechts enkele penningen nog op zak.

De erven van Jan Mooren herbouwen de brouwerij tot drankenhandel. De ketels worden verkocht aan een handelaar in oud ijzer.

Uit een kasboek blijkt tussen 1947 en 1953 nog wel flink gehandeld te zijn in bier – als tussenhandelaar voor de Drie Hoefijzers uit Breda. Details van de herbouw staan beschreven in een bewaard gebleven schriftje. Ook een boek met recepten over eten is bewaard, maar het originele recept van het Tortelduivenbier ontbreekt.

In 1955 wordt de gebouwen van de Tortelduif verkocht aan notaris Bloemarts. Daarmee komt een einde aan de laatst intact zijnde brouwerij van Gennep.

Brouwerij De Kroon
Brouwerij De Kroon op de hoek Spoorstraat/Burg. Woltersstraat. (Foto: Archief Wiel van Dinter Gennep)
In de kelder lagen fusten van 100 tot 600 liter

In het huidige winkelpand van die andere Gennepse brouwerij - De Kroon aan de huidige Spoorstraat - zit nog een oude waterput, die de familie Mooren ook na de oorlog gebruikte. Johannes Jac Mooren (Sjang) was de eigenaar met een Duitse brouwersknecht in dienst. Sjang leefde van 1868 tot 1922 en huwde op 8 mei 1900 met Theodora Goossens. Vermoedelijk heeft hij het vak van zijn oom Hendrikus Mooren uit de Houtstraat geleerd en is hij rond 1900 voor zichzelf begonnen. Sjang kocht het pand even voor de eeuwwisseling van orgelbouwer Van Kesteren. In de gewelvenkelder lagen de fusten van 100 tot 600 liter. “Een enorme kelder met vijf uitgangen. Bij opa lagen nog wat beschimmelde fusten bier, maar het was geen brouwerij meer”, aldus Mies Mooren, wier vader Thei (1902-1985) in het pand in 1927 een electriciteitszaak begon. Oom Johannes (1902-1969) was burgemeester in Midden-Limburg. 'De Kroon' bestond slechts één generatie lang en werd eind jaren twintig opgekocht door de Limburgse bierbrouwer Brand uit Wijlre.

Ook huisbier op Tiltenhof in Ottersum

Elk Limburgs dorp kende een brouwer. Zo ook in Ottersum, waar voorouders van Koos van Bergen (1933, ‘Koos van Piet van Koos’ in de volksmond) kleinschalig bier voor eigen gebruik en enkele naburige cafe’s brouwden. Zijn huis en boerderij De Tiltenhof aan de St. Janstraat heet nog altijd De Brouwerij. In 2004 is het voormalige brouwershuis herbouwd tot woonhuis. Zijn grootmoeder Maria Theunissen-van Bergen (als enig kind plaatselijk bekend als het ‘gouden kalf’) vertelde hem dat het bronwater van de boerderij bijzonder in trek was omdat het zo zuiver was. “In de hoek stond een handpomp. Het was erg lekker water uit een eigen put, een eigen bron,” aldus Koos van Bergen. “Uit overlevering en diverse verhalen zou ook ooit een van de knechten in de brouwketel zijn verbrand.” Vermoedelijk is op De Tiltenhof tot rond 1900 kleinschalig en ambachtelijk gebrouwen. Geleverd werd aan cafe’s in het dorpscentrum, enkele tientallen meters richting de doorgaande weg. Overgrootvader Theunissen zou nog gebrouwen hebben, maar verder is weinig bekend over Ottersumse brouwnijverheid. De wieg van Koos van Bergen stond op De Tiltenhof. Zijn kleinkinderen zijn de 8e generatie die hier wonen. Opa Jacobus van Bergen woonde in Gennep, maar na zijn dood keerde grootmoeder met zoon Piet in de jaren twintig van de vorige eeuw terug naar Ottersum om de boerderij voort te zetten. De brouwerij zoals de stal altijd werd genoemd bestond toendertijd uit verschillende hokken voor onder meer varkens en kippen. Op een vuurpot werd spek gerookt. De oude stal en voormalige brouwerij De Tiltenhof maakt nu deel uit van een groter kantorencomplex. De monumentale boerenschuren uit de 17e eeuw zijn nu in gebruik als kantoor voor onder meer communicatieadviesbureau Imagro en het nieuwe Koos & Co’s. Ook zou bij Ottersum op de boerderij van De Roepaen begin 19e kleinschalig gebrouwen zijn. Later stond op deze locatie aan de Kleefseweg richting Ven-Zelderheide het gelijknamige klooster, vervolgens een instelling voor verstandelijk gehandicapten, nu opgeknapt en gerestaureerd tot cultureel centrum Landgoed Roepaen.

fusten
Advertentie uit de Maas en Niersbode. (Foto: Archief Wiel van Dinter Gennep)

Mouterij Aurora: Heineken en Grolsch als klanten

Rond 1875 ligt aan de Zandstraat een kleine mouterij, die aan vier mensen werk biedt. Na een brand gaat de mouterij toch verder, maar er bestaan ook plannen voor grootschaligheid. Gennep kende zo’n grote moutfabriek. Tot enkele jaren geleden aan de doorgaande weg vanuit Oeffelt over de burg zag men deze 'markante stenen kolos'. Enkele jaren geleden werd het laatste overblijfsel van Genneps' industriële verleden gesloopt om plaats te maken voor een nieuwerwets appartementengebouw, ondanks een plaats op de gemeentelijke monumentenlijst. Mouterij Aurora uit 1896 groeide aanvankelijk sterk. Een voor die tijd grote bouwput, waarvoor de parallelweg langs de spoorlijn moest worden verlegd. De moutfabriek was een initiatief van Servaas Mickena, die zich vanuit zuidelijk Limburg (Lutterade) in 1894 in Gennep vestigde. Mickena was bestuurslid bij de harmonie en regelde af en toe een vaatje bier. Met de bevriende dirigent Trienekens was hij zeer verdienstelijk voor de Gennepse muziekprestaties. Mickena begon zoals gezegd in een schuur aan de Zandstraat (achter een hotel, nu tandartspraktijk van Jan Mooren). Hij wilde meer. Dochter Barbara plaatste de eerste steen van de nieuwe mouterij op 21 november 1898. De bouwplek van Aurora aan het spoor was een prima locatie gezien de aanvoer van grondstoffen, de bereiding en de afzet van het ‘Münchener mout’. Ondergronds lagen de kelders voor het kiemproces, daarboven kwamen vier verdiepingen voor het drogen en verwerken van de gerst.

Stoommachine maakt plaats voor dieselmotoren

Na Mickena, die in 1910 plotseling overlijdt op 47-jarige leeftijd, komt technicus Frans Beckers in dienst. De stoommachine maakt onder zijn leiding al snel plaats voor dieselmotoren. Ondanks alle rampspoed - in 1937 werd de fabriek voor de vijfde keer getroffen door brand - bleef het bedrijf floreren. Op haar hoogtepunt werkten bij Aurora ongeveer dertig mensen. ‘Vadje Beckers’ zoals de directeur in de volksmond heet was een goede baas, die prima betaalde. Een bijna geniaal constructeur en vakman, die eigenhandig een transportsysteem ontwierp en de stoommachine verving door diesel- en elektromotoren. Na de laatste brand werden voor die tijd rigoureuze veiligheidsmaatregelen van kracht. Zo kwamen er ijzeren trappen, een hogedrukpomp, bliksemafleiders en verklikkers inclusief betonnen vloeren en daken in plaats van hout. Aurora was een zogeheten vloermouterij. In 1978 was de productie ruim 3000 ton groot. Toch stopte Aurora in oktober 1991. Bierbrouwerijen Heineken en Grolsch waren de laatste grote afnemers. “Mooi van lelijkheid” kopte het toenmalige Dagblad voor Noord-Limburg over de herinnering aan een van de laatste familiemouterijen in ons land.

Frans Beckers, de laatste mouter

Gennepenaar Frans Beckers (1936) was de laatste mouter van Aurora. Het bedrijf was in 1991 te klein geworden. Investeringen in nieuwbouw elders zou de lieve som van toentertijd 80 miljoen gulden kosten. Bovendien waren de grote afnemers uitgeweken naar eigen grootschalige mouterijen. Een voorbeeld: de moderne Bavaria-mouterij in Delfzijl/Eemshaven kent een capaciteit van zo’n 250 duizend ton mout op jaarbasis. Aurora was maximaal goed voor 3500 ton. In de hoogtijdagen bood Aurora werk aan enkele tientallen mensen. Op het laatste waren Beckers en zijn rechterhand de enige overgeblevenen in een toen geautomatiseerd, maar desondanks verouderde moutfabriek. “Het was zwaar werk, vooral in de begintijd toen de schepen met gerst handmatig gelost moesten worden.”

frans beckers
Frans Beckers, voor de moutfabriek in haar laatste jaren. (Foto: Archief Frans Beckers/De Gelderlander)
Verse lucht blazen om gerst goed te houden

Aurora kocht de tweerijige brouwgerst uit het hele land. Na per schip te zijn gelost, werd de gerst korte tijd opgeslagen in de silo’s. De temperatuur moest wekelijks worden gecontroleerd om broei te voorkomen. Iedere ochtend werd verse lucht ingeblazen om de gerst vers te houden. Via zeven met onderin platen voor perforatie werd de gerst in kuipen gedaan om met water te weken. Water op, water af. Allemaal om de gerst te laten ontkiemen. Want gerst diende 45 procent water op te nemen. De kiemkelders waren lange ruimten. De gerst lag 80 centimeter hoog. Het kiemproces houdt in dat enzymen het zetmeel omzetten in oplosbare suikers. Een proces van zeven dagen. Vervolgens gaat het ontkiemde groenmout naar de eestruimten. In vloer met platen werd hier warme lucht geblazen. Het droogproces duurt ruim een dag. Voor pilsener is de lucht 85 graden warm, voor bokbieren en speciaalbieren kan het oplopen tot 105 graden Celsius. In de poetsmolen wordt het mout ontdaan van de kiempjes. Dan kan het naar de silo’s om vijf tot zes weken te drogen. Beckers: “In moderne mouterijen wordt nu alles via de gecomputeriseerde regelkamer gedaan. Wij sjouwden door de hele fabriek om alles te controleren. Een continu proces van 24 uur per dag, zeven dagen in de week. Op vakantie? Daar was nauwelijks tijd voor.”

Familie Groen van Grolsch at boterhammetje mee

Heineken en Grolsch waren de grootste afnemers. De familie Groen van Grolsch kwam persoonlijk in Gennep de mout inkopen en at een boterhammetje mee. Kleine partijtjes mout werden ook verkocht aan Arcen, De Raaf in Heumen en Gulpener. Aurora was de enige in het land dat het donkere karamelmout maakte voor speciaalbieren. “Gennep rook dan de zoete geur van karamel, een snoepjeslucht”, vertelt Beckers, waarop de plaatselijke jeugd richting fabriek trok, tuk op een handvol zoet smakende mout. Het merendeel was echter pilsenermout. Ook werd hoog diastatisch mout gemaakt, bedoeld voor bakkerijproducten.
Tot het laatst bleef Aurora de enige en laatste familiemouterij van het land. In 1991 was het einde voor ‘morgenrood’, de naam waarvan de mouterij is afgeleid. Het schoonhouden van de kelders, het afeesten en stoken, branden en drogen. “Ook de reparaties deden wij zelf. Je was altijd bezig”, aldus Frans Beckers over het laatste stukje industrieel erfgoed in Gennep uit de late 19e eeuw. “Wij waren klein maar fijn”, over de uitstekende naam die zijn moutfabriek in de brouwerswereld had.

Meer info over lezingen, begeleiding bij een bierproeverij of advies over bier, bel Twan Dohmen (06-51905649) of stuur een email (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).